
Variatie in droge stof juist vangen stuwt prestaties en rendement
Varkenshouders die hun dieren maximaal laten presteren op brijvoeders spelen gericht in op de altijd aanwezige variaties. Zij weten wat ze voorschotelen en controleren iedere vracht onder meer op het drogestofgehalte. Vertrouwen is goed, zelf juist meten en controleren is beter, ook voor hun eigen portemonnee, stellen Ruud Bens en Twan Leijten van De Heus Voeders.
Het drogestofgehalte van het brijvoerrantsoen is de belangrijkste parameter waarop een varkenshouder stuurt. 'Voert hij zijn dieren ongemerkt 1 procent droge stof te weinig, dan kan dat 60 gram groei per dag kosten', weet brijvoerspecialist Twan Leijten van De Heus Voeders.
'Wat er na het voorzien in de onderhoudsbehoefte van een varken beschikbaar is aan voedingsstoffen voor groei, is gewoon minder. Schommelende drogestofpercentages in de natte bijproducten kunnen dus flink wat euro's per varken kosten', geeft Leijten aan.
'Van nature zit tussen iedere vracht natte bijproducten een variatie in droge stof', benadrukt productmanager Ruud Bens van het Brijteam van De Heus Voeders. 'Als je weet wat er per leverantie werkelijk in je opslag terechtkomt, kun je dat ook juist in de voercomputer zetten. Zo beperk je de spreiding in de samenstelling van de rantsoenen en heb je het minste werk aan het corrigeren van de voergift.'
Onjuiste drogestofbepaling geeft kettingreactie en drukt rendement
Leijten en Bens constateren dat het meten van het drogestofgehalte in de praktijk nogal eens onzorgvuldig gebeurt. Bijvoorbeeld ook op een bedrijf waar Leijten een algemene brijvoerscan uitvoerde. De varkenshouder vertelde dat de complete installatie was gecheckt en klopte, maar dat de varkens de verwachte groei bij lange na niet haalden op het rantsoen met 24 procent droge stof. Ook moest hij de voergift vaak plussen en mat hij zelf 21,5 tot 22,5 procent droge stof in de brij.
Fout bij drogestofbepaling
De brijvoerspecialist vroeg of de ondernemer zelf het drogestofgehalte van de diverse bijproducten bepaalde en de instellingen corrigeerde. Ja, antwoordde hij. Dus vroeg Leijten hem om zijn werkwijze te demonstreren. Secuur nam de varkenshouder een monster van de aardappelstoomschillen. Ook het mengen deed hij prima, voordat hij het op het aluminium schaaltje doseerde.
Leijten zag toen waarom de meting met de sneltester niet goed kon gaan: 'Hij vulde het schaaltje met ruim 20 gram product, waar ons advies is om er slechts 3 tot 5 gram op te doen. Omdat we hetzelfde monster in ons laboratorium hebben onderzocht, ontdekten we een verschil in drogestofpercentage van ruim 2 procent.'
Een te grote hoeveelheid testproduct leidt – zeker bij vettere en vezelrijkere bijproducten – tot overschatting van het drogestofgehalte, legt Leijten uit. De computer stelt daardoor rantsoenen samen die niet in balans zijn en de varkens krijgen volgens de specialist te weinig voedingsstoffen binnen.
'Het is zuur om te ervaren dat je varkens tekortkomen en minder presteren, terwijl je denkt het goede te doen', vult Bens aan. 'De homogeniteit van de koppels zal minder zijn, het mestvolume wordt onnodig groter en de voergift moet vaker worden gecorrigeerd. Een onjuiste drogestofbepaling veroorzaakt een kettingreactie; een varkenshouder zal nooit de maximale winst behalen.'
De natuurlijke variatie in het drogestofgehalte van natte bijproductstromen geldt ook voor andere belangrijke nutriënten, zoals eiwit en zetmeel. Dergelijke bepalingen op het boerenerf uitvoeren is ondoenlijk en voor de klanten verleent De Heus die service.
Bens: 'Ons laboratorium in Veghel heeft een spilfunctie bij het leveren van maatwerk en kennis van de bijproducten. We controleren matrixwaardes en benutten de analysedata voor onze brijvoeradvisering. Vertrouwen is goed, meten is beter.'
Verschil tussen vrachten
Leijten wijst ondertussen op de matrix van een nat bijproduct met 16,5 procent eiwit in de droge stof. 'De waardes van ons lab wijzen uit dat er vrachten zijn waar slechts 10 procent in zit, maar dat er ook vrachten zijn met 20 procent eiwit in de droge stof.'
Bens vervolgt: 'Of een dergelijke afwijking een trend is of een incident, bespreken we met leveranciers en nemen we mee in de keuze en hoeveelheid van de producten die worden ingezet in de rantsoenen. Wij bewaken als het ware de grondstofkwaliteit en sturen zo op een stabiele darmgezondheid bij de varkens van brijvoerklanten.'
De meerwaarde van een eigen laboratorium heeft zich ook bewezen bij het ontwikkelen van de AE-waarde. Simpelweg is dit een waarde die de smakelijkheid van een nat bijproduct weergeeft. 'Hoe lager die waarde, hoe liever een varken het vreet', stelt Leijten. 'Net als gisting de opname van brij beïnvloedt, zetten te veel onsmakelijke bijproducten de voeropname onder druk. Afhankelijk van de leeftijd van de dieren moet de AE-waarde 3,5 of lager zijn.'
Boeren die top willen presteren, zitten erbovenop en sluiten fouten uit. Bens: 'Zo laten zij ons het drogestofgehalte van een nat bijproduct enkele keren bepalen om hun meting te checken. Ze weten dat een afwijking hen geld kost. We voeden elkaar om samen elke dag weer wat beter te worden.'
Bekijk meer over:
Lees ook
Meest gelezen
Blogs


Bedrijf in Beeld
Partners
Stelling
Nieuws van NieuweOogst.nl


