De overdraagbaarheid van antibioticaresistentie via ESBLs van dier naar mens is heel gering, blijkt uit onderzoek. Neemt niet weg dat het antibioticagebruik bij de dieren zo ver als mogelijk terug moet, volgens WUR-onderzoeker Dik Mevius. Want dat is niet alleen nodig om risico’s voor de mens te beperken, het voorkomt ook dat bijvoorbeeld coli-diarree bij biggen niet meer is te behandelen.
Mensen zijn de belangrijkste bron van ESBLs bij de mens. Het eten van vlees of contact met oppervlaktewater zijn zeker niet de belangrijkste bronnen. Dat is gebleken bij het zoeken naar de mogelijke bronnen van antibioticaresistentie bij de mens. ESBLs zijn bacteriën die zogeheten Extended-Spectrum Bèta-Lactamasen (ESBL)-enzymen produceren. Die enzymen kunnen belangrijke antibiotica zoals penicillines en cefalosporinen afbreken die daardoor hun werking verliezen. Bacteriën die ESBLs produceren zijn meestal gewone darmbacteriën, zoals E. coli.
ESBLs komen overal voor bij mens, dier en in het milieu. Het blijkt dat de ESBLs bij de mens vrijwel altijd anders dan de ESBLs bij dieren en in de omgeving. De mens zelf is daarmee de belangrijkste bron van deze resistente bacteriën voor de mens. “Wat niet wil zeggen dat er helemaal geen overdraagbaarheid is van dier naar mens”, zegt Mevius. “Wel is die overdraagbaarheid naar de bevolking heel klein. Dat ligt anders bij veehouders, dierverzorgers en bijvoorbeeld slachterijmedewerkers. Daar zijn wel dragers gevonden van ESBLs die vanuit het dier komen.”
Het onderzoek maakt duidelijk dat het risico van ESBLs bij dieren voor de volksgezondheid niet groot is. De risico’s bij de mens moeten vooral worden beperkt door het antibioticagebruik van de mens zelf te beperken. “Het betekent echter niet dat er je soepeler om mag gaan met antibioticagebruik bij het dier”, zegt Mevius. “Het antibioticagebruik moet heel beperkt blijven om te voorkomen dat we problemen binnen halen die er nu nog niet zijn. In de landen om ons heen zijn bijvoorbeeld problemen met resistentie tegen colistine en carbapenem. In Nederland is dat niet het geval en dat moeten we ook zo houden.”
Het streven moet daarom ook zijn om het antibioticagebruik in de veehouderijsector zo laag als mogelijk te krijgen. De aanpak van ziekten moet vanuit het management komen. “Dat kost tijd”, realiseert Mevius zich. “Maar het is nodig om er mee aan de slag te gaan. We moeten antibiotica die belangrijk zijn voor de mens (zoals colistine) alleen gebruiken als het echt niet anders kan. En je wil ook niet dat er onbehandelbare coli-infecties bij biggen zijn omdat er colistine-resistentie is ontstaan.”
Het onderzoek is uitgevoerd binnen het Topsectorenprogramma 1Health4Food. Het is een publiek-privaat samenwerkingsproject waarin Wageningen Bioveterinary Research, Institute for Risk Assessment Sciences, de Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, het Departement Infectieziekten en Immunologie, het Universitair Medisch Centrum de Gezondheidsdienst voor Dieren, de Stichting TKI Agri&Food, de VionFood Group en Van Drie Group samenwerkten. De resultaten staan in het Rapport ESBL-Attributieanalyse (ESBLAT) Op zoek naar de bronnen van antibioticaresistentie bij de mens.