Zeugen of vleesvarkens?

Onlangs heb ik samen met een paar collega’s een studiemiddag georganiseerd in voormalig Oost-Duitsland, speciaal voor onze relaties die zowel actief zijn in Nederland als in het buitenland. Bij de borrel kwam de discussie los over rendementen in de varkenshouderij. Want waar zit nu het hoogste rendement: in de zeugen of in de vleesvarkens?

Voordat we deze vraag kunnen beantwoorden moeten we wat mij betreft altijd in ons achterhoofd houden dat niet enkel het hoogste rendement telt, maar juist het rendement waarmee (binnen het eigen gezin) een tevreden arbeidsbestaan wordt ontplooid.

Nu terug naar de bedrijfseconomie. Wat mij betreft sluiten we bij de definitie van rendement NIET aan bij één of andere wetenschappelijke uitleg, maar bekijken we rendement veel meer vanuit het perspectief van de ondernemer. Wat blijft er onder de streep over, als alles betaald is behalve de bank. Door dit dan uit te drukken tegen het totale geïnvesteerde vermogen (vreemd vermogen en eigen vermogen) van het bedrijf krijgen we een rendementspercentage. Op basis van KWIN saldo’s in combinatie met gemiddelde algemene kosten kunnen we stellen dat een gemiddeld zeugenbedrijf (100% voerwinst) een betalingscapaciteit realiseert van ca. €135 per gemiddeld aanwezige zeug. Voor een vleesvarkensbedrijf is dit ongeveer €35 per gemiddeld aanwezig vleesvarken. Dit geld is dus beschikbaar voor vergoeding van de bank (rente en aflossing) en voor vergoeding van het eigen vermogen.

Uitgaande van een totaal geïnvesteerd bedrag van €550 per gemiddeld aanwezig vleesvarken, komen we aan een rendement van ongeveer 7 procent. Bij de zeugen komen we op basis van een totaal vermogen van € 2.750 aan een rendement van 5 procent.

De laatste 10 jaar is er toch nog enorm geïnvesteerd in zeugenbedrijven, terwijl het rendement dus lager is. Hoe komt dat dan? Enkele mogelijke verklaringen:
- Zeugenhouders draaien makkelijker een (relatief) hogere voerwinst/saldo dan vleesvarkenshouders. Met andere woorden: het is een grotere taakstelling om in de vleesvarkenshouderij 130 procent te draaien dan in de zeugenhouderij. Simpelweg omdat er in de zeugenhouderij meer knopjes (lees: vakmanschap) zijn om aan te draaien.
- Het eigen vermogen is vaak de beperkende factor, zeker in het huidige bancaire klimaat. Uitgaande van een maximale financiering van €2.000 per zeug en €400 per vleesvarken en een absoluut bedrag aan eigen vermogen van bijvoorbeeld €300.000, kan iemand bouwen voor ongeveer 400 zeugen en 2.000 vleesvarkens. Met andere woorden: een volledig zeugenbedrijf en een niet-volledig vleesvarkensbedrijf. 

De conclusie van bovenstaande is dat de rendementen (bij gehanteerde uitgangspunten) bij gemiddelde prestaties in de vleesvarkenshouderij hoger zijn dan in de zeugenhouderij, echter de betere ondernemer/vakman kan wellicht toch een hoger rendement maken in de zeugenhouderij.

Jan van der Heijden

Lees ook

Online kennissessies

Vitale Varkenshouderij

Meld je hier aan

Stelling

Loading

Weer

  • Donderdag
    10° / 3°
    70 %
  • Vrijdag
    12° / 3°
    30 %
  • Zaterdag
    17° / 4°
    70 %
Meer weer