Gevolgen+en+aanpak+van+oedeem%2D+of+slingerziekte
Partner HIPRA

Gevolgen en aanpak van oedeem- of slingerziekte

E. coli is een bacterie en een normale darmbewoner die, afhankelijk van het type en de geproduceerde toxines, problemen kan veroorzaken. Naast kraamstal- en speendiarree kan E. coli ook verantwoordelijk zijn voor slingerziekte, ook wel oedeemziekte. Hoe deze boosdoener voor een uitbraak kan zorgen en welke rol verotoxine oftewel shigatoxine daarin speelt, leest u in dit artikel. Daarnaast wordt ook ingegaan op de klinische verschijnselen, diagnostiek en preventieve maatregelen.

Er zijn verschillende types E. coli, met elk hun eigen eigenschappen en mechanismen om ziekte te veroorzaken, de zogenaamde virulentiefactoren. De verschillende types worden op basis van de aanhechtingsfactoren en toxines van elkaar onderscheiden.

De E. colibacteriën die verantwoordelijk zijn voor slingerziekte, worden verotoxineproducerende E. coli (VTEC) genoemd en dragen F18-aanhechtingsfactoren. Het verotoxine veroorzaakt celschade, met name aan bloedvaten, en is verantwoordelijk voor de klinische verschijnselen van slingerziekte. Ter vergelijking: de E. colibacteriën die verantwoordelijk zijn voor speendiarree behoren tot de groep enterotoxigene E. coli (ETEC) en dragen meestal F4-aanhechtingsfactoren.

Hoe veroorzaakt VTEC ziekte?

E. colibacteriën worden door biggen oraal opgenomen uit de omgeving. Dit kan zowel in de kraamstal als in de batterij gebeuren. VTEC-bacteriën hechten zich aan de darmwand van vooral de dunne darm. De receptoren in de darmwand die nodig zijn voor deze aanhechting zijn pas aanwezig als de biggen 20 dagen oud zijn. Dat verklaart ook waarom slingerziekte pas na het spenen optreedt.

Wanneer de omstandigheden in de darm gunstig zijn voor deze bacteriën, gaan ze zich na aanhechting vermenigvuldigen en start de toxineproductie. De toxines worden door de darmwand opgenomen en gaan vervolgens via de bloedbaan naar andere organen, waaronder de hersenen. Toxines veroorzaken schade aan bloedvaten, waardoor deze gaan lekken en er oedeem (vochtophoping) ontstaat. Daarom wordt deze ziekte ook wel oedeemziekte genoemd.

Slingerziekte komt meestal voor op de batterij, vijf tot veertien dagen na spenen, maar kan ook rondom opleg in de vleesvarkensstal voorkomen. In de meeste gevallen is er sprake van kleine uitbraken bij een specifieke leeftijdsgroep. De uitval kan variëren van 50 procent tot meer dan 90 procent.

Klinische verschijnselen

De meestvoorkomende klinische verschijnselen zijn plotselinge sterfte, neurologische verschijnselen zoals fietsbewegingen en een slingerende gang. Vandaar de naam slingerziekte. Daarnaast wordt regelmatig zwelling van de oogleden en de snuit gezien en kan ook zwelling van de stembanden voorkomen. De zwelling van de stembanden is verantwoordelijk voor het typische hese geluid dat biggen met slingerziekte kunnen maken. Bij het uitvoeren van sectie kan ook oedeem worden gevonden in de hersenen, maagwang, galblaas en ophanging van de darm.

Naast infecties met duidelijke klinische verschijnselen en uitval, komen ook subklinische VTEC-infecties voor. Dergelijke subklinische infecties kunnen zorgen voor een verminderde groei en verslechterde voederconversie.

Diagnostiek

De typische klinische verschijnselen kunnen leiden tot een vermoeden van slingerziekte. Maar om een definitieve diagnose te stellen, is het aantonen van de bacteriën en/of het verotoxine essentieel. Andere ziekteverwekkers, zoals bijvoorbeeld Streptococcus suis, kunnen ook uitval en neurologische verschijnselen veroorzaken bij biggen van dezelfde leeftijd en moeten dus worden uitgesloten.

Bacteriologisch onderzoek (kweek) is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Voor het aantonen van de aanhechtingsfactoren en het gen voor verotoxineproductie is PCR-onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek kan worden uitgevoerd op bijvoorbeeld gekweekte E. colibacteriën, maar ook op verschillende andere monsters, bijvoorbeeld mest, bij sectie verzamelde darminhoud of zelfs uit speekseltouwen.

Verotoxine vaststellen

Met de Verocheck van Hipra kan aan de hand van speekseltouwen en gebruiksvriendelijke FTA-cards worden vastgesteld of het verotoxine aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij de leeftijdsgroepen waarin de klinische verschijnselen optreden. Maar ook oudere dieren kunnen worden bemonsterd, bijvoorbeeld rondom opleg in de vleesvarkensstal of rondom voerovergangen.

De resultaten van het PCR-onderzoek bevestigen of het gen voor verotoxineproductie aan- of afwezig. Ze geven daarnaast aan of er veel of weinig toxinegenen aanwezig zijn in het monster (+ / ++ / +++ en ct-waarde).

Resultaten Verochecks afgelopen vijf jaar

Afgelopen vijf jaar zijn er vanuit België en Nederland in totaal 1.469 FTA-cards verzameld van 258 verschillende inzendingen door dierenartsen. Bij deze inzendingen hadden de dierenarts en veehouder het vermoeden van klinische of subklinische slingerziekte. In 62 procent van de inzendingen werd in minimaal een van de FTA-cards het gen voor verotoxineproductie aangetoond.

Per bedrijf werden verschillende leeftijdsgroepen bemonsterd. Onderstaande grafiek geeft het aantal en percentage positieve FTA-cards per leeftijd weer. We zien daarin dat in alle leeftijdsgroepen positieve FTA-cards voorkwamen. Maar de meeste positieve FTA-cards zijn bij dieren van 7, 10 en 12 weken leeftijd gevonden, passend bij het voorkomen van klinische verschijnselen. Het percentage positieve FTA-cards varieert.

Hipra-FTA-cards

Preventieve aanpak

Voor de aanpak van slingerziekte is het belangrijk te realiseren dat de klinische verschijnselen van slingerziekte met name worden veroorzaakt door de gevormde toxines en niet door de E. colibacteriën zelf. Daardoor zal een antibioticabehandeling niet altijd effectief zijn om de verschijnselen te verminderen. Bovendien kan plotselinge sterfte het enige klinische verschijnsel zijn, waardoor het voor een eventuele behandeling of ondersteunende therapie met bijvoorbeeld elektrolyten te laat is. Preventie speelt dus een heel belangrijke rol als het gaat over de aanpak van slingerziekte.

Om problemen met slingerziekte te voorkomen, moet het management rondom spenen en opleg in de vleesvarkensstal grondig worden geëvalueerd. De optimalisatie daarvan heeft uiteraard niet alleen een positief effect op het voorkomen van slingerziekte, maar ook op bijvoorbeeld speendiarree en andere problemen rondom het spenen.

Omdat de VTEC-bacteriën uit de omgeving worden opgenomen, zijn reiniging en desinfectie essentieel. Ook de andere biosecuritymaatregelen, zoals het toepassen van all-in/all-out, scheiden van verschillende leeftijdsgroepen en zo min mogelijk mengen van tomen en dieren kunnen een gunstig effect hebben.

Stress vermijden

Daarnaast moet stress rondom het spenen en opleg zoveel mogelijk worden vermeden. Het opvangen van de biggen in een voldoende warme stal is daarbij essentieel. Ook het vermijden van tocht en zorgen voor een geleidelijke voerovergang zijn belangrijke aandachtspunten.

Evalueer daarnaast samen met uw voerleverancier de voerstrategie, om te kijken of er risicofactoren aanwezig zijn. Ook het aanzuren van voer of drinkwater kan een positief effect hebben. Ondanks dat het mogelijk is het risico op slingerziekte te beperken door aanpassing van de voerstrategie, gaat dit vaak wel ten koste van de prestatie van de biggen.

Bovenstaande maatregelen zijn met name gericht op het verminderen van de hoeveelheid VTEC in de darm. De meest succesvolle maatregel om dieren te beschermen tegen slingerziekte is vaccinatie. Met vaccinatie tegen de toxine is er geen aanpassing nodig in de voerstrategie en kan worden gestreefd naar een optimale groei.

Benieuwd of slingerziekte op uw bedrijf voorkomt? Vraag uw dierenarts naar de Verocheck of neem contact op met een van onze specialisten: Maartje Wilhelm (06) 82645058, Josine Beek (06) 82991395, Linda Peeters (06) 14310007 of Theo Vercammen (06) 30249632.

Over HIPRA

HIPRA is een veterinair farmaceutisch bedrijf dat zich toelegt op onderzoek, productie en het op de markt brengen van innovatieve en onderscheidende producten...

Lees verder »