Rekenregels bevoordelen resultaten van beren

Een discussie is weer volop gaande of we beren of borgen moeten houden in de vleesvarkenshouderij. Emotionele alsook rationele argumenten te kust en te keur. Dierenwelzijn, maatschappelijk draagvlak, afzetmarkten, vleeskwaliteit, diergedrag en de economie binnen het bedrijf, zijn verschillende grootheden die afgewogen moeten worden om uiteindelijk tot een keuze te komen.

Alleen al de afweging op de economie geeft veel discussie. Verschil in uitgangspunten en rekenregels maakt het lastig om een eenduidig antwoord te vinden. Een paar voorbeelden wil ik noemen.

- Beren groeien sneller dan borgen. Maar wat is die hogere groei waard als deze in dezelfde afdeling liggen als de gelten? Gelten groeien doorgaans langzamer en bepalen daarom de omloopsnelheid. Een hogere groei van beren leidt in dat geval alleen tot meer leegstand. In een hok met beren is vaker afleveren niet verstandig, vanwege de extra onrust. Minder vaak uitleveren geeft meer gewichtsvariatie en daardoor meer gewichtskorting. Hoeveel die korting is, is zeer afhankelijk van het concept en van de uniformiteit van de koppel en dus erg bedrijfsafhankelijk.

- Ook in de discussie van voerefficientieverschillen tussen beren en borgen is er een lastige component bijgekomen. Sinds dit jaar zijn de rekenregels aangepast. Er zijn verschillende rekenregels voor beren en borgen. Het gekke is dat op papier de beren bevoordeeld worden vanwege een lager aanhoudingspercentage. Ja, u leest het goed: de beren worden bij groei en voederconversie bevoordeeld vanwege meer inslachten. Misschien dat het volgende rekenvoorbeeld dit kan toelichten. Stel dat we een big opleggen van 25 kilo  en dat we deze 110 dagen later afleveren met een geslacht gewicht van 95 kilo. In deze periode heeft het varken (ongeacht borg of beer) 235 kilo voer gegeten.
Bij de borg moeten we het geslachte gewicht vermenigvuldigen met 1,20 en er nog 5 kilo bij optellen om het levende eindgewicht te bepalen. Dat is in dit geval 119 kilo. Na aftrek van 25 kilo biggewicht blijft er 94 kilo groei over en leidt tot een voederconversie van 2,50 met 855 gram groei. Om het levende eindgewicht bij beren te bepalen moeten we 95 kilo geslacht gewicht vermenigvuldigen met 1,22 en 5 kilo erbij optellen. Het levende eindgewicht is dan 120,9 kilo. Het dier is 95,9 kilo gegroeid met ook weer die 235 kilo voer in 110 dagen. De voederconversie is dan 2,45 en de groei 872 gram per dag. Kortom de technische cijfers zijn 2 procent beter (VC 0.05 lager!) zonder dat er een aanwijsbaar financieel voordeel is in dit voorbeeld.

- Wezenlijke verschillen in de mestproductie zijn er ook. Borgen vreten bij een gelijke groei globaal 10 procent meer dan beren. Met name in de fosfaatproductie leidt dat tot verschillen van bijna 20 procent. Beren komen met de fosfaatefficiëntie in de buurt van 50 procent. Bij een opname van 100 wordt er 50 in het varken vastgelegd en komt er ook 50 in de put. Het sommetje van een borg ziet er dan als volgt uit: Opname 110 waarvan 50 in het varken wordt vastgelegd en 60 in de put. Een verhoging van 50 naar 60 in de put is een relatieve verhoging van 20 procent. De vraag is vervolgens of uw mestafzetkosten aan fosfaat gerelateerd zijn of aan kuubs. Ook de kuubs zullen bij beren lager zijn, maar is dat ook 20 procent?

Alle bovenstaande rekenkundige aspecten zijn gelukkig maar voor 50 procent geldig omdat de effecten van beren en borgen maar voor de helft in het bedrijfsresultaat doortellen. Bij de gelten blijven de resultaten in principe gelijk.
Veel succes met uw afweging!

Kasper Bekker,
Regiomanager TOPIGS Noord

Lees ook

Online kennissessies

Vitale Varkenshouderij

Meld je hier aan

Stelling

Loading

Weer

  • Zaterdag
    16° / 7°
    70 %
  • Zondag
    15° / 4°
    20 %
  • Maandag
    11° / 8°
    95 %
Meer weer