Zeugenhouderij in de min, vleesvarkens in de plus

De inkomensverschillen in de varkenssector zijn in 2011 groter geworden ten opzichte van 2010. De vleesvarkenshouderij eindigt gemiddeld positief, de zeugenhouderij krijgt met rode cijfers te maken. Dat blijkt uit de cijfers uit de Agri-monitor van het LEI.

Hieruit blijkt dat vleesvarkenshouders na enkele slechte jaren onder de streep, dit jaar een positief getal zien staan, met een gemiddeld inkomen van 30.000 euro. Zeugenhouders hebben wederom te maken met een min, in 2011 loopt dit op tot -23.000 euro per onbetaalde arbeidskracht.

Halvering saldo
Het saldo per zeug is ten opzichte van 2010 gehalveerd, vooral door hogere voerprijzen (+24 procent) en lagere biggenprijzen (-5 procent). De opbrengstprijzen van biggen bleven tot na de zomer achter ten opzichte van 2010. Pas in september stegen de biggenprijzen.

Daardoor daalde het inkomen per zeugenbedrijf dit jaar sterk, tot -23.000 euro per onbetaalde arbeidskracht. Dit zorgt ervoor dat over 2011 de ontsparingen oplopen tot gemiddeld 70.000 euro per bedrijf.

Slecht begin 2011, beter einde
Het saldo van de vleesvarkenshouderij stijgt in 2011 met 22 euro naar 93 euro per dier per jaar, vooral dankzij hogere opbrengstprijzen (+12%).Begin dit jaar stonden de prijzen onder druk, door de dioxineaffaire in Duitsland. Het vleesvarkens aanbod oversteeg de vraag ruim.

In het tweede kwartaal trokken de prijzen aan, waarna de varkensprijs in oktober wederom een stijgende lijn begon te vertonen. De lagere biggenprijzen waren gunstig voor de vleesvarkenshouders.

De kostprijsstijging door hogere voerkosten per vleesvarken (+26 procent) zorgde voor een negatief effect. Deze stijging zorgde voor 41 euro meer voerkosten per vleesvarken per jaar.

Gemiddeld gezien worden de kosten op vleesvarkensbedrijven in 2011 gedekt door de opbrengsten. Het inkomen wordt bijna 30.000 euro per onbetaalde arbeidskracht hoger geraamd, dan in 2010.