Het standaard gezegde “Niet meer, maar beter” kennen we allemaal. Over de varkenshouderij wordt dit ook vaak gezegd, waarbij ik dan al snel de neiging heb om in de verdediging te schieten: “Hoezo, doen we het niet goed dan?”.
Ik denk dat we het heel goed doen. Daarbij geldt voor degenen die het gezegde vaak hanteren volgens mij helaas dat, hoe beter je het doet, tot hoe meer dat gaat leiden. Dat is nu eenmaal zo in de economie en we moeten niet denken dat wij daarbij afwijken van andere takken van sport.
Maar het gezegde mag nog wel eens tegen het licht gehouden worden voor wat betreft de laatste dieren die we houden. Vaak streven we naar volle stalbezetting en een hoge rondesnelheid, maar leidt dat tot de meeste winst? En is niet de winst onder de streep die het beleid zou moeten bepalen?
‘Verdienen we aan de laatste dieren geld?’, die vraag stel ik me steeds vaker als het gaat om discussie over rendementen in de varkenshouderij. Levert een snelle opleg van dieren in de vleesvarkenshouderij geld op? Verdien je met Ster concepten op een vierkante meter wellicht meer dan met meer dieren op 0,7 vierkante meter? Heeft de volle bezetting van kraamhokken en biggenopfokhokken uiteindelijk voordeel? Leiden kraamopfokhokken met uiteindelijk lagere bezetting per vierkante meter niet tot meer rendement als je alles telt?
Waarmee halen we de dus meeste winst onder de streep?
Als voorbeeld geef ik de opbrengsten van een extra zeug. Stel een laatste zeug op het bedrijf leidt tot een saldo van €350 in een gemiddeld jaar. We hebben dan nog de mestkosten (€100 voor de laatste mest), kosten varkensrechten (€50), rentelasten (€20) en algemene kosten en verzekeringen (€5). Het laatste dier heeft dan een variabele opbrengst van €175.
De vraag die u zich moet stellen is of de hoge bezetting niet leidt tot extra druk op gezondheid of tot krapte in de biggenplaatsen en een krap aflevergewicht. Ook zie je vaak dat duurder biggenvoer gebruikt wordt en er extra gezondheidskosten zijn om de zaak in evenwicht te houden.
Iedereen zou zich eens moeten afvragen of de kosten (gezondheid, voer, arbeid) niet naar beneden kunnen als er 10 procent minder dieren gehouden worden. Of dat de opbrengsten (toeslagen, groei per dag, voerconversie, aflevergewicht) misschien verbeteren bij het houden van minder dieren. Heeft u die som wel eens gemaakt? Als de voerwinst per zeug 3,5 procent stijgt door 10 procent dieren minder te houden, dan verdient u meer geld!
Dus u houdt 500 zeugen en heeft bij €175 bruto opbrengst een vergoeding van €87.500 voor algemene kosten, arbeid, stal en rente. Of u probeert die €87.500 te verdienen met 450 zeugen, dus €194 bruto opbrengst per zeug. Ofwel €19 extra, dus 4 procent voerwinst meer.
Het klinkt ongeloofwaardig, maar toch is dit de realiteit. Ik reken veel aan onze sector en dan schrik zelfs ik van deze uitkomst. De verklaring is eigenlijk heel simpel: zolang je aan een varken niks verdient moet je je richten op optimalisatie van het grote aantal en niet proberen er meer te houden.
Omdat we zien dat het resultaat sterk onder druk staat, moet dat de sector uitdagen om te komen tot nieuwe inzichten. Doordat een (extra) varken een minimale winst levert, hoort de focus te liggen op optimalisatie van het rendement (maximale opbrengsten en minimale kosten) bij de stapel en afscheid nemen van het laatste extra varken dat teveel in die stal zit.
Zolang het houden van minder dieren tot meer rendement uit dezelfde stal leidt, dan zal daar toch geen ondernemer ‘nee’ tegen zeggen? Wie weet wordt ons motto dan toch nog een keer: “Met minder, naar meer”.
Paul Bens
Directeur DLV Advies